De vrienden Magnus en Elias gaan samen op reis. Magnus is een bijzondere jongen, vol energie en goede ideeën. Hij maakt iedereen blij die hij tegenkomt; de heimelijk verliefde Elias nog het meest. Maar Magnus is zelf niet gelukkig. “Hij was een man bij wie de blauwe plekken niet aan de buitenkant zaten, maar aan de binnenkant”, vertelt ik-figuur Elias in ‘Als de Hemel genoeg ruimte heeft’.
Wat is er precies met Magnus aan de hand? Schrijver Splinter Chabot heeft besloten om dat ontelbaar veel pagina’s lang voor je geheim te houden. Als een goochelaar die een hele avond lang steeds even het dekseltje van een magisch doosje een héél klein stukje optilt. En het daarna weer dicht laat klappen. Wat zou erin zitten? Je hebt al een vermoeden, maar toch blijf je nieuwsgierig toekijken. De goochelaar blijft maar doorgaan, met allerlei trucs en rookgordijnen, glitters en melodramatische muziek.
Een enkele keer zijn de metaforen raak (“Hij bleef staan alsof iemand zijn lijf op de handrem had gezet”), maar meestal werken ze alleen maar vertragend en vermoeiend. “Hoe vaak we ook tegen elkaar zeiden dat we af moesten van die mist in onze communicatie, daarvoor hadden we de juiste stofzuiger nog niet gevonden.” Sinds wanneer kun je mist opzuigen met een stofzuiger? “Zijn gezicht met de scherpe kaaklijn waar je je gezicht aan open zou kunnen halen?” Ongeloofwaardig. “De muren van het café en de tuin waren gemaakt van robuuste stenen. Stenen die zelf ook leken te willen dansen als de muziek haar hoogtepunten bereikte, maar die vastzaten in hun eigen hoekigheid en hardhandigheid. Met de wanden kon niet worden geschuifeld; schuurpapierscherp waren ze en onafgewerkt.” Houd toch op man.
Het boek bestaat uit zeven delen: het dorp, het bos, het klooster, de stad, het woud, de berg en de zon – als een uitgebreide uitbreidingsset van het spel Carcassonne. Vermoedelijk zijn het metaforische plekken. Net zoals het halve boek een metafoor is – de andere helft is uitstelgedrag.
Weer tilt de goochelaar het deksel lichtjes op. “Ergens hoopte ik dat [Magnus] (…) ook vrede kon vinden in een kleine oorlog – met wie of wat hij ook in gevecht mocht zijn.”, maar gaat daarna weer door met grootse gebaren maken met zijn goochelstokje. Je blijft geduldig wachten, leest nog 10 ‘subtiele’ tekenen dat Elias verliefd is op Magnus en komt dan bij deel twee, waar alles op dezelfde manier doorgaat. Je ziet dat je pas op pagina 100 van de 550 bent. Je begint de goochelaar zat te worden, je buik raakt helemaal vol van alle opgeklopte metaforen en Magnus’ stopwoordje Liefie voelt als een stuk schuurpapier dat keer op keer over je huid gehaald wordt.
Zal ik nog verder lezen? Wordt het boek nog leesbaar, met alleen een selectie aan mooie metaforen, alle vergezochtheid rücksichtslos geschrapt door een bekwame redacteur die weet dat rozen het beste tot hun recht komen wanneer je al het woekerend onkruid eromheen weghaalt? Wil ik nog zien wat er in het doosje van de goochelaar zit? Wil ik weten wat er met Magnus aan de hand is? Wat er gebeurd is tijdens deze reis waar Elias zo melancholisch op terugblikt?
Maar eigenlijk weet ik het al. “De allergrootste droom, die van onbeteugeld en vrij kunnen leven, ligt in de zee. Omdat die niet is te verwezenlijken.” zegt Magnus op pagina 89.
Bij pagina 121 pak ik mijn tas en ik sta op. Terwijl de goochelaar zijn zoveelste rookgordijn opwerpt, schuifel ik voorzichtig de zaal uit. Ik open de deur. Licht en helderheid stromen me tegemoet. Vrijheid lacht me toe: nu heb ik tijd om een góed boek te lezen.